Hoe krijgen we de katten binnen

Het is vrijdagavond, de klok geeft kwart over zeven aan en Dottie en Daisy staan bij de keukendeur. Geen probleem zou je denken: doe de deur open en laat ze de tuin in, maar, er is altijd een maar, dan doen we automatisch mee in het toneelstuk ‘hoe krijgen we de katten binnen’. Het liefst jagen beide dametjes achter insecten aan en zijn ze pas rond een uur of twaalf in de stemming om binnen te komen. Middernacht, dat vinden wij te laat, dus is het elke keer een hele tour om ze voor het donker binnen te krijgen, en dit wordt bemoeilijkt wanneer er veel nachtdieren in de lucht zwermen; beide dames zijn namelijk dol op hun gevleugelde speelmaatjes.

Hoe anders was het negentien jaar geleden, toen Beau en Spot buiten waren en naar binnen moesten. Zij zaten onwennig op de stenen, want geen tuin gewend en kwamen naar je toe gehold als je hun naam riep. Blij en opgewekt liepen ze naar mij toe, gaven mijn been een kopje, mauwden eventjes en gingen naar binnen. Wat dat aangaat waren het net honden, je zegt ‘naar binnen’ en ze gaan.

Zestien jaar geleden kwam Joep in ons huis wonen en zo klein als hij was, nam hij de gewoonte van Beau en Spot over: de uitdrukking ‘naar binnen’ is naar binnen lopen: de blikopener floot en riep ‘naar binnen’ en daar stond Joep, midden in de woonkamer, trots als een pauw. Maar kleine katjes worden groot en toen hij een jaar of vijf was, vond hij het niet leuk om als eerste binnen te zijn en besloot hij om er een spelletje van te maken, zonder ons hierin te kennen. Dus de keer daarna, toen de blikopener ’s avonds de tuin in ging om alle katten naar binnen te roepen, keek Joep vanuit zijn schuilplaats toe en zag hoe de andere katten naar binnen liepen, maar hij bleef zitten waar hij zat. Zijn vacht was grijs/zwart en in het donker viel hij niet op, behalve als hij opkeek en het maanlicht in de tuin scheen. Alleen dan zag je de weerkaatsing van licht in zijn ogen.

Afbeelding met zoogdier, kat, huiskat, Kleine tot middelgrote kattenDoor AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.

‘Joep, naar binnen’, was voor hem een teken om zo geluidloos mogelijk door de tuin te lopen en via een omweg, vooral niet naar de blikopener maar met een wijde boog om hem heen, naar de keukendeur te wandelen. De blikopener had dit alles niet in de gaten, want hij stond met zijn slippers op het natte gras, een das om zijn nek geslagen vanwege de koude winteravond en deed manmoedige pogingen om de ijzige wind te trotseren. Als deze blikopener na vijf minuten zoeken graag naar binnen wilde om zich op te warmen, zag hij Joep bij de keukendeur zitten met een blik in zijn ogen: ‘waar bleef je nu’.

Na een paar van dit soort momenten besloot hij het anders aan te pakken. Eén blikopener riep of Joep naar binnen wilde komen en de andere blikopener hield in de gaten wat er in de tuin gebeurde. Dat was veel kan ik je zeggen, want ik was de tweede blikopener. Doe je ogen dicht, en zie het volgende tafereel voor je: de eerste blikopener, een grote man van bijna twee meter, loopt op slippers door het natte gras naar de houten schuur die achter in de tuin staat en dan zie ik opeens het kopje van Joep boven een struik verschijnen. Hij kijkt me aan: ‘zullen we hem even plagen’. De man loopt over het gras, loopt achter de houten schuur langs en ik zie hoe Joep met een sprong over de struik op het gras, naar de andere kant van de houten schuur loopt. De man zegt: ‘ik zie Joep’ en na een paar tellen hoor ik: ‘hé, nu is hij weg’. Ik zie vervolgens hoe Joep terugloopt, achter een struik gaat zitten en geduldig wacht wat de grote man nu weer gaat doen. Opnieuw laat Joep zich even zien en loopt vervolgens door, opnieuw onzichtbaar voor het menselijk oog.

Na een minuut of twee kijk ik Joep aan: ‘kom, we gaan’ en Joep rent met me mee naar de keukendeur en loopt snel de woonkamer binnen. ‘Ik heb hem hoor’, roep ik naar de tuin en terwijl Joep en ik genieten van de warmte in huis, loopt de grote man van net geen twee meter, over het natte gras, tussen de plantenbakken door, naar de deur. ‘Waar had hij zich nu weer verstopt’, vraagt hij en ik kijk naar Joep, die druk bezig is om zijn vacht te wassen. ‘Geen idee, af en toe zag ik hem, en dan was hij weer weg’.

Elke keer als dit toneelstuk werd opgevoerd en de grote man van net geen twee meter mij vroeg waar Joep zich had verstopt, keek Joep mij aan, knipoogde en ging dan slapen. Dat was ons geheim. Tot nu.  




Reacties

Populaire posts